Identificatieplicht

 

De Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme (afgekort WWFT) verplicht de advocaat om zijn cliënt te identificeren voordat hij de cliënt een dienst verleent. De cliënt moet daarvoor zijn identiteitsgegevens overleggen. Voor de identificatieplicht maakt het geen verschil of de cliënt een particulier is of een onderneming. De advocaat moet de verkregen gegevens van de cliënt vastleggen en in ieder geval vijf jaar bewaren.

Als de advocaat twijfelt aan de verstrekte gegevens door de cliënt, of als het duidelijk is dat er sprake is van een vals identiteitsbewijs, dan mag de advocaat de dienst niet verrichten voor die cliënt. Als de cliënt zijn identiteit niet wil of kan bewijzen, is de advocaat verplicht te weigeren de gevraagde dienst uit te voeren.

De identificatiemiddelen aan de hand waarvan de identificatie en verificatie kan plaatsvinden zijn:
• Een geldig paspoort;
• Een geldige Nederlandse identiteitskaart;
• Een geldige identiteitskaart die is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat en die is voorzien van een pasfoto en de naam van de houder;
• Een geldig Nederlands rijbewijs;
• Een geldig rijbewijs dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat en dat is voorzien van een pasfoto en de naam van de houder;
• Reisdocumenten voor vluchtelingen en vreemdelingen;
• Vreemdelingendocumenten afgegeven op grond van de Vreemdelingenwet 2000.